Belasting op de drijfkracht van motoren

Artikel 1:
Er wordt voor de aanslagjaren 2014 tot en met 2019 ten laste van de nijverheids-, handels- en landbouwondernemingen een belasting van 8,70 EURO per kilowatt geheven op de motoren, ongeacht de brandstof of de energie die deze motoren in beweging brengt.
De belasting is verschuldigd voor de motoren die door de belastingplichtige gebruikt worden voor de uitbating van de zetel of een exploitatie-eenheid van de onderneming.  Dient als exploitatie-eenheid beschouwd, iedere inrichting of werf van om het even welke aard, die gedurende een ononderbroken periode van minstens drie maanden op het grondgebied van de stad is gevestigd. 
De belasting is echter niet verschuldigd aan de gemeente waar de zetel van de onderneming gevestigd is, voor de motoren, gebruikt in een exploitatie-eenheid in de mate waarin die motoren kunnen belast worden door de gemeente waar de exploitatie-eenheid gevestigd is.
Wanneer hetzij de zetel, hetzij een exploitatie-eenheid geregeld en op duurzame wijze een verplaatsbare motor gebruikt voor de verbinding met een of meer exploitatie-eenheden of met een verkeersweg, is daarvoor de belasting enkel verschuldigd indien hetzij de zetel, hetzij de voornaamste exploitatie eenheid, gevestigd is in de stad Maaseik.
De door een tijdelijke vennootschap verschuldigde belasting wordt ten laste van deze ingevorderd of ten laste van de natuurlijke of rechtspersonen die er deel van uitmaakten.
Na de ontbinding van de tijdelijke vennootschap zijn de natuurlijke of rechtspersonen die er deel van uitmaakten, hoofdelijk mede de nog in te vorderen belasting verschuldigd.

Artikel 2:
De belasting wordt gevestigd op grond van de belastbare motoren, geplaatst of gebruikt tijdens het jaar dat onmiddellijk voorafging aan het jaar waarop de belasting slaat.
Bij staking van het bedrijf in de loop van het jaar wordt er een bijzondere bijkomende aanslag gevestigd, berekend op basis van de belastbare motoren, geplaatst of gebruikt tijdens het jaar of jaargedeelte waarin de bedrijfsstaking plaats heeft.
De belastingplichtigen die onder toepassing vallen van deze bepaling zijn verplicht uiterlijk acht dagen na de stopzetting van het bedrijf hiervan aangifte te doen bij het college van burgemeester en schepenen.
De grondslagen van de belasting zijn de volgende:
a. Beschikt de onderneming slechts over 1 motor dan wordt de belasting gevestigd volgens de drijfkracht opgegeven in het besluit waarbij vergunning tot het plaatsen van de motor wordt verleend of akte van die plaatsing gegeven wordt.
b. Beschikt de onderneming over verscheidene motoren, dan wordt de belastbare drijfkracht vastgesteld op grond van de totale som van de krachten - opgegeven in de besluiten waarbij de vergunning tot het  plaatsen van de motoren wordt verleend of akte van die plaatsing gegeven wordt - vermenigvuldigd met een simultaancoëfficiënt die verandert volgens het aantal motoren.
Deze coëfficiënt, gelijk aan de eenheid van 1 motor, wordt tot en met 30 motoren, met 1/100 van de eenheid, per bijkomende motor verminderd en blijft dan vast en gelijk aan 0,70 voor 31 motoren en meer.  Voor het vaststellen van de simultaancoëfficiënt wordt rekening gehouden met de toestand die op 01 januari van het jaar dat onmiddellijk voorafging aan het jaar waarop de belasting slaat of, ingeval van stopzetting van het bedrijf, op 01 januari van het jaar waarin de stopzetting plaats heeft, of voor een nieuwe onderneming met de datum van de inwerkingstelling. De kracht van de hydraulische toestellen wordt vastgesteld in overleg tussen de belastingplichtige en het college van burgemeester en schepenen.
Bij onenigheid staat het de belastingplichtige vrij een tegenonderzoek uit te lokken.
De bepalingen van dit artikel zijn toepasselijk door de stad naar rato van het aantal door haar belaste motoren.

Artikel 3:
Is van de belasting vrijgesteld:

a. De motor die heel het jaar stilligt.  Het tijdelijk stilleggen voor een ononderbroken periode van tenminste een maand geeft aanleiding tot belastingvermindering in verhouding tot het aantal maanden dat de motor heeft stilgelegen. Met een inactiviteit voor een duur van een maand wordt gelijkgesteld de activiteit die beperkt is tot een dag werk op vier weken in de bedrijven die met de V.D.A.B. een akkoord hebben aangegaan inzake de activiteitsvermindering om een massaal ontslag van personeel te voorkomen. 
De verplichte vakantieperiode wordt niet in aanmerking genomen voor het bekomen van deze gedeeltelijke vermindering. Ingeval van vermindering wegens tijdelijk stilleggen, blijft voor deze motor de simultaancoëfficiënt gelden die op de onderneming van toepassing is.
Geen belastingvermindering kan aan de belanghebbende verleend worden, tenzij op grond van ter post aangetekende of tegen ontvangstbewijs afgegeven berichten die het stadsbestuur enerzijds de datum van het stilleggen en anderzijds de datum van het terug inwerkingstellen van de motor bekend maken.
Voor het berekenen van de belastingvermindering gaat dit stilliggen van de motor pas in na  ontvangst van het eerste bericht. De bouwondernemingen, die een regelmatige boekhouding bijhouden, kunnen na een uitdrukkelijk verzoek, gemachtigd worden het stilleggen van de motoren te rechtvaardigen door het bijhouden van een inschrijvingsboekje waarin de begin- en einddatum van het stilliggen van elke motor en de werf waar hij normaal gebruikt wordt, ingeschreven zijn.  Op het einde van het jaar vult de aannemer zijn verklaring in op basis van de aanduidingen in dit inschrijvingsboekje. De nauwkeurigheid van deze inschrijvingen kan op elk ogenblik nagegaan worden.
    Met een inactiviteit voor een duur van een maand wordt gelijkgesteld een inactiviteit gedurende een periode van vier weken, gevolgd door een activiteitsperiode van een week, als het gebrek aan werk te wijten is aan economische oorzaken.

b. de motor gebruikt voor het aandrijven van een voertuig dat onder de verkeersbelasting valt of speciaal van deze belasting is vrijgesteld.

c. de motor van een draagbaar toestel.

d. de motor die een elektrische generator drijft, voor het gedeelte van zijn vermogen dat overeenstemt met wat nodig is voor het aandrijven van de generator.

e. de persluchtmotor.

f. de motoren die in een drukstation gebruikt worden om de compressoren aan te drijven die instaan voor het drukregime in de vervoerleidingen voor het aardgas.

g. de motorkracht die uitsluitend wordt gebruikt voor toestellen tot waterputting, waar ook de  oorsprong ervan is, verluchting en verlichting.

h. de hulpmotor, d.w.z. de motor waarvan de werking niet onmisbaar is voor de normale gang van de onderneming en die slechts werkt in uitzonderingsgevallen, wanneer zijn werking niet voor gevolg heeft de productie te verhogen.

i.  de wisselmotor, d.w.z. de motor die uitsluitend bestemd is voor hetzelfde werk als een andere motor die hij tijdelijk moet vervangen.
De hulp- en wisselmotoren kunnen aangewend worden om gelijktijdig met de normaal gebruikte motoren te werken en dit gedurende de tijd die nodig is om de voortzetting van de productie te verzekeren.

Artikel 4:
Levert een "onlangs geplaatste motor" niet dadelijk het normale rendement op, omdat de daarmee te drijven installaties onvolledig zijn, dan wordt de niet gebruikte kracht uitgedrukt in kilowatt als hulp in zoverre deze meer dan 20% bedraagt van de in de vergunning opgegeven nominale kracht.  Op deze kracht wordt de simultaancoëfficiënt toegepast die geldt voor de installatie van de belastingplichtige. In dit geval is de aangegeven kracht in kilowatt slechts geldig voor drie maanden en zolang deze uitzonderingstoestand duurt, moet de aangifte om het kwartaal vernieuwd worden.
Onder "onlangs geplaatste motor" wordt verstaan, deze, met uitzondering van elke andere, waarvan het in werking treden dagtekent van het voorafgaande of van het voorlaatste jaar.
In bijzondere gevallen mogen deze termijnen verlengd worden.

Artikel 5:
De motoren die van de belasting zijn vrijgesteld wegens stilliggen gedurende het ganse jaar evenals degene die bij de toepassing van de leden b. tot h. van artikel 3 vrijgesteld zijn, komen niet in aanmerking voor het vaststellen van de simultaancoëfficiënt.

Artikel 6:
Aan nieuw opgerichte nijverheidsbedrijven of fabrieken worden maximum gedurende 5 opeenvolgende jaren, teruggave of vrijstelling van deze belasting verleend.  Dit laatste is enkel het geval als de volgende voorwaarden vervuld worden :

a.  in de loop van het belastingjaar een bezoldiging aan in België gedomicilieerde werknemers vereffend hebben, overeenstemmende met ten minste 2.500 werkdagen of hiermee gelijkgestelde dagen.

b.   vrijgesteld zijn van de onroerende voorheffing op de onroerende goederen, opgericht op het grondgebied van de stad Maaseik en die werkelijk het voorwerp uitgemaakt hebben van de investeringen, zowel voor de gebouwen als voor het materieel en de outillage, onroerend van nature of door bestemming, ingeschreven in de kadastrale documenten.

c. binnen twee maanden na het verstrijken van het belastingjaar een verzoek om ontheffing doen bij het college van burgemeester en schepenen en dit kunnen staven met bewijsstukken.
Van deze ontheffing kan niet genoten worden wanneer een “nieuw” bedrijf gesticht wordt door wijziging, samenvoeging of splitsing juridisch of hoe  dan ook, van bestaande bedrijven op het grondgebied van de stad, zonder dat dit met een nieuwe infrastructuur gepaard gaat.
Aan de bestaande kleine en middelgrote ondernemingen wordt gedurende maximum vijf opeenvolgende jaren, teruggave of vrijstelling van deze belasting verleend indien zij, met het doel hun productiecapaciteit te verhogen, hun personeelsbestand uitbreiden met minstens 5% (minimum 1 voltijdse werkkracht).
Deze personeelsstijging dient een volledige tewerkstelling gedurende het vrijgestelde jaar te bedragen.

Artikel 7:                                                           
Wanneer de fabricagemachines wegens een ongeval niet in staat zijn om meer dan 80% van de door een belastbare motor geleverde kracht te gebruiken, zal de belastingplichtige slechts belast worden op de gebruikte kracht van de motor, uitgedrukt in kilowatt, op voorwaarde dat de gedeeltelijke activiteit minstens drie maanden geduurd heeft en dat de beschikbare kracht niet voor andere doeleinden aangewend werd.
Om van deze vermindering te genieten moet de belastingplichtige aan het stadsbestuur een bericht gegeven hebben, hetzij aangetekend, hetzij afgeleverd tegen ontvangstbewijs.  Dat bericht bevat naast de datum van het ongeval ook die van het opnieuw in werking stellen van de motor. Voor de berekening van de belastingvermindering gaat de datum van het stilleggen van de motor slechts in vanaf de datum van ontvangst van het eerste bericht.
De aanvrager moet bovendien op het eerste verzoek aan het stadsbestuur alle stukken voorleggen waardoor de juistheid van zijn verklaringen kan nagegaan worden.
Wanneer een motor buiten gebruik gesteld wordt wegens ongeval moet dat binnen acht dagen aan het stadsbestuur bekend gemaakt worden, op straf van verlies op het recht van belastingvermindering.

Artikel 8:
Wanneer de installaties van de onderneming voorzien zijn van meetapparaten voor een maximum kwartuurvermogen, waarvan de metingen door de leverancier van elektrische energie elke maand gedaan worden met het oog op het factureren ervan en wanneer dat bedrijf tevens belast werd op grond van wat in artikels 1 tot 7 bepaald wordt gedurende een periode van ten minste twee jaar, dan wordt het bedrag van de belastingen van volgende dienstjaren, op verzoek van de exploitant, vastgesteld op basis van een belastbaar vermogen, bepaald in functie van de variatie van het ene jaar tot het andere, van het rekenkundig gemiddelde van de twaalf maandelijkse maximumkwartuurvermogens.
Daartoe berekent het stadsbestuur de verhouding tussen het vermogen, dat voor het jongste belastingjaar op grond van de inhoud van de artikels 1 tot 7 aangeslagen werd en het rekenkundig gemiddelde van de twaalf maandelijkse maximumkwartuurvermogens opgenomen tijdens hetzelfde jaar; deze verhouding wordt "verhoudingsfactor" genoemd.
Vervolgens wordt het belastbaar vermogen elk jaar berekend door vermenigvuldiging van het rekenkundig gemiddelde der twaalf maandelijkse maximumkwartuurvermogens van het jaar met de verhoudingsfactor.
De waarde van de verhoudingsfactor wordt niet gewijzigd zolang het rekenkundig gemiddelde van de maximumkwartuurvermogens van een jaar niet meer dan 20% verschilt van het refertejaar, d.w.z. van het jaar dat in aanmerking werd genomen voor de berekening van de verhoudingsfactor.  Bedraagt het verschil meer dan 20%, dan telt het bestuur de belastbare elementen om een nieuwe verhoudingsfactor te berekenen.
Om het voordeel van bepalingen van dit artikel te genieten, moet de exploitant voor 31 januari van het belastingjaar een aanvraag bij het stadsbestuur indienen met opgave van de maandelijkse waarden van het maximumkwartuurvermogen, die in zijn installaties opgenomen werden tijdens dat jaar, voorafgaande aan het jaar wanneer hij om de toepassing van deze bepalingen verzoekt. Hij moet er zich bovendien toe verbinden bij zijn jaarlijkse aangifte
de opgave van de maandelijkse waarden van het maximumkwartuurvermogen
van het belastingjaar te voegen en het stadsbestuur toe te laten steeds de in zijn installatie gedane metingen van het maximumkwartuurvermogen, vermeld op de facturen voor levering van elektrische energie, te controleren.  De exploitant die deze wijze van aangifte, controle en aanslag verkiest, verbindt zich door zijn keuze voor een periode van 5 jaar.  Behalve verzet van de exploitant of van het stadsbestuur bij het verstrijken van die periode, wordt deze stilzwijgend verlengd voor een nieuwe periode van 5 jaar.

Artikel 9:
De telling van de belastbare elementen wordt uitgevoerd door de beambten van het stadsbestuur.  Deze ontvangen van de betrokkene een ondertekende verklaring, opgesteld volgens het door het stadsbestuur voorgeschreven model.
Degenen die geen aangifteformulier ontvangen hebben moeten spontaan aangifte doen voor 30 juni van het aanslagjaar.

Artikel 10:
De exploitant dient de eventuele veranderingen of verplaatsingen van motoren die zich in de loop van het jaar hebben voorgedaan, aan het stadsbestuur bekend te maken, behalve wanneer de onderneming op geldige wijze de regeling, bedoeld in artikel 8, heeft gekozen.

Artikel 11:
Het stadsbestuur controleert de juistheid van de aangiften.
De belastingplichtige is verplicht de controle te vergemakkelijken.
Bij gebrek aan aangifte, of in geval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte vanwege de belastingplichtige, wordt de belasting ambtshalve ingekohierd.
Vooraleer wordt overgegaan tot de ambtshalve vaststelling van de belastingaanslag, betekent het college van burgemeester en schepenen, aan de belastingplichtige, per aangetekend schrijven, de motieven om gebruik te maken van deze procedure, de elementen waarop de aanslag is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van deze elementen en het bedrag van de belasting.
De belastingplichtige beschikt over een termijn van 30 dagen te rekenen van de derde werkdag die volgt op de verzending van die kennisgeving om zijn opmerkingen schriftelijk voor te dragen.
De ambtshalve vaststelling van de belastingaanslag kan slechts geldig worden ingekohierd gedurende een periode van drie jaar volgend op 01 januari van het aanslagjaar.
Deze termijn wordt met twee jaar verlengd bij overtreding van de belastingverordening met het oogmerk te bedriegen of met de bedoeling schade te berokkenen.

Artikel 12:
De ambtshalve ingekohierde belasting wordt verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan de verschuldigde belasting.
Deze verhoging wordt eveneens ingekohierd.

Artikel 13:
De kohieren worden vastgesteld en uitvoerbaar verklaard ten laatste op 30 juni van het jaar dat volgt op het aanslagjaar door het college van burgemeester en schepenen.
Het kohier wordt overgemaakt aan de financieel beheerder die onverwijld zorgt voor de verzending van de aanslagbiljetten. Deze verzending gebeurt zonder kosten voor de belastingschuldige.
Het aanslagbiljet bevat naast  de gegevens vermeld in het kohier ook de verzendingsdatum, de uiterste betalingsdatum, de termijn waarbinnen bezwaar kan worden ingediend, de benaming, het adres en de contactgegevens van de instantie die bevoegd is om het bezwaarschrift te ontvangen, evenals de vermelding dat de belastingplichtige of zijn vertegenwoordiger die wenst gehoord te worden, zulks uitdrukkelijk moet vragen in het bezwaarschrift .
De belasting moet betaald worden binnen de twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet. Wanneer de belasting niet betaald is binnen deze termijn, worden de regels toegepast betreffende de nalatigheidsintresten inzake de rijksbelasting op inkomsten.
Als bijlage wordt een beknopte samenvatting toegevoegd van het reglement krachtens welke de belasting is verschuldigd.

Artikel 14:
De belastingschuldige (of zijn vertegenwoordiger) kan tegen zijn aanslag (en de eventuele belastingverhoging) bezwaar indienen bij het college van burgemeester en schepenen binnen drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf  de kennisgeving van de aanslag of vanaf de datum van de inning van de belasting indien dit op een andere wijze dan per kohier gebeurde.
Het bezwaarschrift moet schriftelijk en gemotiveerd worden ingediend bij het college van burgemeester en schepenen of aan het orgaan dat zij speciaal daarvoor aanwijst.
Het wordt gedagtekend en ondertekend door de eiser of zijn vertegenwoordiger en vermeldt de naam, de hoedanigheid, het adres of de zetel van de belastingplichtige alsmede het voorwerp van het bezwaarschrift en een opgave van de feiten of middelen.
Het college van burgemeester en schepenen of het personeelslid dat zij speciaal daarvoor aanwijst, bericht schriftelijk ontvangst binnen vijftien dagen na de verzending of de indiening van het bezwaarschrift.
Indien de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger dat in zijn bezwaarschrift  heeft gevraagd, zal de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger uitgenodigd worden op een hoorzitting.
De belastingplichtigen kunnen de verbetering aanvragen van materiële missingen, zoals dubbele aanslag, rekenfouten, enz. zolang de gemeenterekening van het aanslagjaar waarop de belasting betrekking heeft, niet goedgekeurd werd.

Artikel 15:
Deze verordening wordt aan de toezichthoudende overheid toegezonden.

Contactinformatie