Topdialectoloog verklaart groot succes van ‘De Groeëte Mëzeikër Diksjënaer’

De vorig jaar door de Stad Maaseik uitgegeven ‘De Groeëte Mëzeikër Diksjënaer, deil 1’ oogstte met intussen 850 verkochte exemplaren heel wat applaus.Omdat we graag wilden weten waarom dit dialectwoordenboek uitgroeide tot een echt succesboek, vroegen we ter zake tekst en uitleg aan Vlaams dialectoloog doctor Rob Belemans.De heer Belemans is sinds november 2016 directeur van de Dienst Kunst en Erfgoed van KULeuven, was daarvoor stafmedewerker en hoofdredacteur bij FARO (Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed) en heeft meerdere dialectpublicaties op zijn naam. Hij sprak zowat overal te lande met veel kennis en verve over onze Vlaamse streektalen. Wij contacteerden deze eminente dialectoloog en stelden hem enkele vragen.

Mijnheer Belemans, in het tijdschrift ‘De Maaseikenaar’ van januari 2017 noemde u DGMD ‘een prachtig, uitgepuurd en onbeschrijfelijk rijk dialectwoordenboek, dat bovendien een lust is om doorbladerd te worden’. Welke argumenten hebt u daarvoor?

Samengevat zijn er dat drie:

  1. Het is een echt woordenboek en geen idioticon: de lezer/gebruiker krijgt bij elk trefwoord ook alle grammaticale informatie; betekenisverschillen die aan woorden hun kleur en rijkdom geven, worden nauwgezet onderscheiden. En dat alles wordt rijkelijk geïllustreerd met goede voorbeeldzinnen (op zichzelf al een zeldzaamheid in naslagwerken over het dialect).
  2. Het is een echt Maaseiker woordenboek: zowel de voorbeeldzinnen, maar vooral ook de leesstukjes die doorheen heel de Diksjënaer gevlochten zijn, bieden de lezer/grasduiner ook een soort cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis van Maaseik.
  3. Het bevat een heel rijk corpus van dialectwoorden. De auteurs hebben echt ontzettend veel werk en geduld gespendeerd aan het bijeenbrengen van zoveel mogelijk dialectwoordenschat en aan het nadenken over betekenisnuances.

Voor wie overtuigd zou moeten worden: probeer eens om dat boek op een willekeurige bladzijde open te slaan zonder te beginnen lezen.  

In hun woordenboek trachtten de auteurs Theo Kees en Mady Colson het Maaseiker verhaal van de laatste 150 jaar te integreren in de Maaseiker woordenschat van de laatste eeuw. Dit concept is natuurlijk vernieuwend, maar vindt u het ook een geslaagd concept?

Zeer zeker. Elke taal, dus ook een lokale taal zoals het Maaseiker dialect, is een spiegel van de mentaliteit van haar sprekers en van hun collectieve geschiedenis. Daar inkijk in verschaffen zorgt enerzijds voor herkenning en herinnering bij de taalgemeenschap zelf en biedt anderzijds aan de buitenstaanders een kennismaking en een begrijpend kader. Tot hiertoe zochten auteurs die op de samenhang achter de woorden wilden inzetten hun heil doorgaans in de thematische ordening en behandeling van hun woordenboek. Dankzij dit innoverende experiment is m.i. overtuigend aangetoond dat dit ook in het kader van een alfabetisch geordend woordenboek kan; waardoor het werk niet hoeft in te boeten aan efficiëntie bij het opzoeken van een woord.

Tijdens de schrijftijd van het boek bleek de medewerking van de Maaseikenaren optimaal. Zo zetten niet alleen de stadsbestuurders, burgemeester Jan Creemers en schepen van Cultuur, Myriam Giebens, tevens de promotor van het boek, en hun teams hun beste beentje voor. Ook mensen als Jaak Bergers, Martin Boonen, Wim Corstjens, Tony Van Wijck, Franky Hungenaert, Arnaud en Richard Latour  waren veelzijdig actief. Van tientallen anderen mochten de auteurs teksten samenvatten en vertalen. Waar schrijft u deze algemene betrokkenheid van de Maaseiker bevolking aan toe?

Maaseik is de culturele hoofdstad van het Maasland en al eeuwenlang een onderwijscentrum. Dat genereert een behoorlijk potentieel aan inzetbaar intellect en kritische geesten. Dat men zich daarbij ook voor een onderneming als een dialectwoordenboek belangeloos en coöperatief mee inzet, zegt – denk ik – veel over de waarde van ons dialect. Het is, zoals ook sommige andere cultuurvormen die door de lokale gemeenschap gekoesterd en essentieel geacht worden, een sterk verbindende factor. Zoals carnaval, competitiesport of amateurmuziek schraagt het dialect de lokale eigenheid en identiteit en maakt ze in gemeenschap beleefbaar. Een opmerkelijk verschil is daarbij wel dat degenen die zich met het lokale dialect identificeren niet verdeeld raken over interne kampen. Dialect verenigt al zijn aanhangers in één gemeenschap. Mits de nodige inspanningen kunnen inwijkelingen het zich ook eigen maken. En zelfs wie er helemaal niets mee heeft, die gunt de anderen nog van harte dat het voor hen zo belangrijk is als drager van de lokale identiteit.

De Nederlandse taalprofessor Leonie Cornips introduceerde DGMD, 1 in het befaamde Meertensinstituut in Amsterdam. Zelf noemt u het boek in uw artikel in ‘De Maaseikenaar’ het beste dialectwoordenboek van de Nederlanden en een nieuw cultuurerfgoedmonument, dat Maaseik tot eer strekt. Hoe zou u de mensen typeren die dit realiseerden en die intussen ver gevorderd zijn met deel 2, een boekdeel van om en bij de 1.500 pagina’s?

Daar moet toch een afwijking mee gemoeid zijn. Ik vrees dat alleen onderwijsmensen zich zo kunnen verliezen in het navolgen van het voorbeeldgedrag van die een of twee strevers op de eerste rij van elke goede klas. Maar in alle ernst: wellicht zonder het te beseffen hebben de auteurs wel de traditionele reputatie van hun stadsgenoten helemaal om zeep geholpen. Van ‘kaal, lui, lekker en hovaerdig’ als typering van de richtige Maaseikenaar blijft niet veel meer overeind, als je DGMD eens bekeken hebt. Energiek, volhardend, kritisch en secuur zijn de meer aangewezen adjectieven.  Alleen van de hovaardigheid kan misschien nog iets teruggevonden worden in het maken van zo een volumineus werk. En dan wordt dat meteen nog als Deel 1 benoemd. 

Boekvoorstelling 'De Groeëte Mëzeiker Diksjënaer: v.l.n.r. Gouverneur Herman Reynders, schepen Myriam Giebens, Theo Kees, Maddy Colson, burgemeester Jan Creemers en gedeputeerde Jean-Paul Peuskens.